Spieren (Macroscopisch)
1. Spieren (Th3 H2.1 ↗97)
1.1. ochtendopwarming! (↗97·3)
Je kan dit nog eens thuis nadoen:
- adem halen
- buig je armen, strek je armen
- sta op de tippen van je tenen en strek de armen omhoog
- klop zacht op je borstkast, buik en benen
- trek je schouders op, laat ze vallen en adem heel hard uit
- trek je wenkbrouwen op
- draai je kop
- probeer met je tong de neus te raken
- span alle spieren van jouw gezicht aan, laat ze dan los
- geef een massage aan iemand anders
1.2. voorbeelden
1.3. functie
- beweging
- bescherming (bv. buikspieren)
- vormgeving, communicatie (bv. gezichtspieren, keel)
- warmte (rilling), koeling (oppervlaktevergroting, bloetvaatregulatie)
- eten en vertering (bv. maag, darmspieren)
- bloedsomloop (bv. hartspier)
- metabolisme: glucoseafvoer, aminozuur-reservoir, vetzuuroxidatie
- immuunregulatie
1.4. typen
- skeletspieren, hartspieren, glad spierweefsel
vandaag: focus op skeletspieren .
1.5. werking
- antagonisme
Een spier kan maar één ding:
- zamentrekken!
Samenwerken nodig!
- antagonisme: paren van tegenwerkende spieren, bv. flexie/extensie
- isometrische contractie: aanspanning zonder lengteverandering
- pezen, botten en gewrichten
- controle (volgende les)
Energie!
- energieomzet: calcium, ATP
- elke skeletspier krijgt eigen bloedvaten (bv. zuurstof, zuiker)
Controle!
- aansturing via zenuwen
- motorische eindplaat
- actiepotentialen binnen spieren (sarcoplasmatisch reticulum)
1.6. pezen
- meer of minder elastieke verbinding van botten en spieren
- functie: verbinding spier/bot, demping spiertrillingen, “veerkracht”
- veerkracht = energieopslag (elastieke potentiele energie ↔ mechanische energie)
- bv. nekplooi van paarden
Veulen in rechte laterale ligpositie, waarbij de linker voorpoot en de cervicale spieren verwijderd zijn. [afbeelding] [bron]
2. Skelet
2.1. beenderstelsel (“botten”)
- bot: ook bindweefsel
- endo-/exoskelet
- inwendig bij gewervelden
- (uitwendig onder meer bij insecten, kreeftachtigen, weekdieren)
- zie bv. “botten van de mens” (wikipedia)
- bouw: collagenefibrillen, kalkzouten (calcium en fosfor), water; ook cellen!
- functie: stevigheid, bescherming, reservestoffen, …
- grad van verstening/mineralisering (= ossificatie): van relatief zacht naar helemaal vast
- kraakbeen: bindweefsel
2.2. gewrichten
- bewegelijke verbinding tussen botten (logisch, want anders bewegt het niet)
- typen afhankelijk van vrijheidsgraden:
- los (bv. schouderblad)
- kogelgewricht (bv. schouder, heup)
- scharniergewricht (bv. knie), rolgewricht (bv. ellepijp/spaakbeen), draaigewricht
- zadelgewricht (bv. handbasis)
- vast (bv. tussen schedelplaten)
- anatomische termen voor beweging (begrippen niet te kennen): flexie/extensie, abductie/adductie, pronatie/supinatie
- bron: Campbell Biology Global Edition (9th ed., 2011); Fig. 50.36 “Bones and joints of the human skeleton.”, p. 1158; Pearson
2.3. botten en spieren
Botten werken als een hefboom!
- lengteverschil van spieren beperkt: meer lengte = minder kracht en meer weefsel en meer energie
- maar: hoe verder weg van het gewricht de spier aanzet, hoe meer kracht
Afbeelding: de Musculus biceps brachii, of biceps, zet op een goede plek aan de radius (onderarmbot) aan. “Goed” betekent dat de biceps ideaal geschikt is voor de flexie van de elleboog.
3. Demo: Dissectie Oryctolagus
3.2. gewrichten
4. ⌘ Samenvatting
- functie en werking van het musculoskeletale systeem (spieren en skelet)
- typen van spieren, met voorbeelden
- typen van gewrichten, met voorbeelden
- functie van pezen
- begrippen: antagonisme, isometrische contractie, ossificatie, endoskelet, gewricht, kraakbeen, flexie/extensie
- hefboomwerking bij botten
vorige les \(\quad\) volgende les